vendredi 13 septembre 2013

Uit de serie artistieke herinneringen en ander ongenoegen (deel 3)

Uit de serie artistieke herinneringen en ander ongenoegen (deel 3) Waarom bent U indertijd eigenlijk naar Frankrijk gegaan? (Zo goed en zo kwaad als het gaat veert de bejaarde, nog steeds krasse, bebaarde kunstschilder even op, begint kakelend te lachen en met zijn knoestige wandelstok te zwaaien) ‘Dát is een goede vraag! Proficiat! Je bent de eerste die ‘m stelt! Gotsalmetruttenbollen! Dat getuigt nog eens van visie op deze gode morgen! Wat een originele insteek ! Hurray, hurray, maar eerst effe naar de wc.’ roept hij verbaasd uit en wil mij terstond al weer voor de zoveelste de hand schudden –een mens op leeftijd vergeet wel eens wat- en ongegeneerd met slobberende zuiglippen vier keer op de wang kussen.Ik weer hem af als journaliste uit de derde klas CAO voor de journalistiek met mijn door vele commissies betwijfelde diploma van het instituur Windesheim . Hij raast door. ‘Want dat is inderdaad heel raadselachtig of eigenlijk ook weer niet. Ik zal het U uitleggen, als U daar ten minste even de tijd voor kunt nemen en goed zult luisteren want ik praat natuurlijk niet voor de kat zijn kut, knoopt U dat vooral in Uw rozevingerige snoeperige oortjes. Heeft U de oorboter er vanochtend wel uitgelepeld? Het begon er mee dat ik facultatief Frans deed, dat kon je toen nog doen in de vierde, vijfde en zesde klas van de lagere school in Amsterdam zuid. Ik was begin vijftiger jaren voor het gymnasium voorbestemd en dan was Frans uiteraard een pre, dat sprak eigenlijk vanzelf in mijn uppr middle class miljonairs milieu in de Palestrinastraat. We kregen les van een blozende, kale man die duidelijk aan een te hoge bloeddruk leed, die waar schijnlijk ook haast geen Frans kende, hij had met moeite de lágere akte Frans gehaald, hè, en om zijn schamele verdiensten als schoolmeester aan te vullen gaf hij buitenschoolse taallessen zoals zo veel van die schoolmeesters in die tijd deden, dus dat ging met een Amsterdams accent zo van: papa fume une pipe' waar je weinig aan hebt als je grootouders of jijzelf niet rookt. Nou, dan weet je het wel. La vache qui rit, maar dat was dan ook de enige. Een aantal leerlingen van verschillende scholen volgde na schooltijd van af de vierde tot en met de zesde klas in een gecombineerde klas in een lokaal van de Nicolaes Maasschool in Amsterdam zuid van vier tot vijf uur die lessen. Ik was het knapste jongetje van de klas met de hoogste cijfers dus ik kreeg in de zesde klas een vrijstelling voor het toelatings examen tot het Vossius gymnasium. In die lagere schoolklas Frans zaten onder andere een jongen en een meisje die uit zuid Frankrijk kwamen met de achternaam Delahaye en het waren twee verschrikkelijk vervelende, geborneerde kinderen, bruin verbrande, nerveuze mediterrane tiepjes, achterbakse welstands mormels, die zich verveelden bij die lesjes en dan op een stiekeme manier gingen zitten klieren en de leraar achter hun hand uit lachen, dat sprak vanzelf, want zij spraken heel wat beter Frans dan de leraar zelf. Dat zijn dingen die mee werkten dat ik al heel vroeg vreselijk de pest kreeg aan alles wat Frans en Frankrijk was. Daar heeft vooral een bij mijn grootouders in wonende verzuurde en verbitterde ongehuwde tante aan mee gewerkt. Ze had met heel veel moeite de ULO gevolgd en met vieren, vijven en zessen af gemaakt, zoals de meeste van mijn familieleden niet verder kwamen. Toch bracht die tante als ze een week op vakantie was gegaan, ondanks haar haat tegen mij, wel eens een potloodpuntenslijper in de vorm van een Eiffeltorentje mee of een na de treinreis niet meer zo krokant dubbelgevouwen Parijs stokbrood, een ballpoint waar op een in een badpak afgebeelde juffrouw stond of een Figaro met fotos van wulpse Francaises, toen ik een jaar of tien, elf was. Dat fascineerde mij wel, die laag uitgesneden, strakke bloesjes waardoor heen de jampotdeksel grote tepels schemerden, van die donkerbruine schijven met dikke,brutale knoppen er op. Echte mediterrane sjoelbakschijven.Het was natuurlijk allemaal bedoeld als Franse indoctrinatie, dat wel, maar ook heel goed voor mijn vroege sexuele ontwikkeling, want veel verder dan wederzijds piemel kijken of er op zuigen kwamen de meeste lagere schoolleerlingen niet en dat leidt gemakkelijk tot vroegtijdige homoseksualiteit, daar is niet iedereen van gecharmeerd. Niet dat ik daar ook maar iets op tegen heb, maar toch…Een vliegende vogel vangt altijd wat, net als een mooi jongen en een mooie jongen ben ika ltijd geweest van kindsbeen aan af! Toen ik vier jaar was hoorde ik vlak na de oorlog volwassenen vol bewondering praten over Parijs, de mensen waren na vijf jaar onder drukking door de Duitsers eindelijk vrij, waren doordat ze het al die jaren moesten opzouten bloedgeil dankzij al dat Zweedse brood en de ingedronken grote vrijheid, maakten zich bepaalde overspannen voor stellingen over De Franse Vrouw onder het baby boomen en ik dacht toen al; Parijs, daar ga ik later vast en zeker ook maar eens kijken, want wat ik nou allemaal hoor als kleuter is geen kattepis. Ik nam toen aan dat die stad een klein stukje achter de bomen lag van de grachtentuinen die ik via het achterraam van de Utrechtsestraat te Amsterdam kon zien. Mijn waarnemingshorizon was toen nog iets beperkter dan nu. Vijftig jaar later, in 1996, heb ik op diezelfde plek gestaan en fotos genomen met mijn Minolta Motordrive kleinbeeld camera, maar de bouwkundige situatie was er totaal veranderd. In het huis waar ik als kleuter korte tijd (juni 1945 –maart 1946) rond dribbelde was toen al jaren de bekende boekhandel De Verbeelding gevestigd. Nu is ee een reisburo. Er viel weinig meer te zien van het verleden. Door een achterraam van het pand is toen in 1946 nog een kogel vlak boven mijn hoofd geschoten door een ex-S.S.-er als waarschuwing aan mijn vader dat het de volgende keer raak zou zijn. Tien centimeter lager en ik was in mijn voor hoofd getroffen. Heel wat Friese collegaatjes zou dat goed zijn uit gekomen. Dat is toen nog een politiezaak geworden. Binnen tien minuten na de aanslag wemelde het op de eerste etage van de Utrechtsestraat van de agenten en de recherche. Mijn vader deed het waarschijnlijk gelijk al in zijn broek, want hij speelde wel graag de held, maar dat was hij niet.Mijn grootmoeder van vaders kant was van Franse afkomst, uit Beauvais, een stad in noord Frankrijk (na D-Day door de dappere bevrijders totaal in puin geschoten), haar familieleden waren gevluchte wevers, industrielen en hoge belasting ambtenaren die zich als royalisten niet ge wenst voelden tijdens de Franse revolutie. Een van mijn voorvaderen is nog onder de guillotine gekomen, daar zijn papieren over te vinden in het Louvre en ik heb zelf ook heel veel genealogische gegevens over die Franse tak. Als je dat vertelt aan Friese collegaatjes geloven ze je niet, omdat zij nooit iets hebben mee gemaakt, behalve appels gestolen uit de tuin van de dominee toen ze tien jaar waren of elkaar afgetrokken in de koeienstal. Het was in mijn familie de gewoonte dat een fa milielid van de Franse Bigot tak niet met familieleden van de van der Wals spraken. De van der Wals, telgen van een zwijgzame, stoere, stoege schippersfamilie (potentiele figuranten voor een pakkende E.O. story vol Godt vrezende reddingsbootbemanningsleden die met veel en thousiasme vrouwelijke schipbreukdrenkelingen in hun lurven pakten en heel hardhandig onder het zingen van dat prachtgezang ‘ ‘De Dorre Vlakte Der Woestijnen’ aan boord hijsen, ook als ze liever willen doorzwemmen) kwamen uit Kollum en vertrokken naar Amsterdam in 1860. Mijn overgrootvader voer nog als matroos op de laatste teaclipper, maar dronk liever jenever dan thee, dat was me wel een feestneus. Hij kon niet zwemmen en stapte stomdronken in de Keizers gracht waar hij verdronk. Op straat groette een Bigot een van der Wal niet na 1935, dat heb ik niet alleen gehoord van een Bigot, maar zelf nog mee gemaakt een paar jaar geleden, 1998, toen ik een achternichtje (Winnifred ‘Kiek’ Bigot, die met een notaris gehuwd is en zich bij gebrek aan serieuze werkzaamheden zorgen maakt over de vogelstand en het weidebeheer van een lapje grond, dat ze gekocht heeft), tegen kwam met de tweede vrouw van haar vader (de papiergroothandelaar C. Bigot), op de Prinsengracht. In die familie was iedereen met iedereen gebrouilleerd en zo hoort het ook. Dat zijn nog de beste families! Voor mijn grootmoeder en tante was Frankrijk de Heilstaat bij uitstek en de Franse taal superieur aan alle andere talen. Ik vond dat al heel vroeg totale nonsens, want hoe kan de ene taal superieur zijn aan de andere? Enfin ; in mijn familie –vooral de Bi got tak- was het burgerlijkheid troef, hier verkoopt men tover ballen. Ik heb zodoende tien jaar lang tegen mijn zin Franse les gehad, eerst drie jaar op die lagere school, daar na een jaar op het Vossius gymnasium van een strenge zwartharige jufforuw met een bril op van het tiepe dat figureert in Amerikaanse strips waarin een strenge, zwaar bebrilde dame met paardenstaart onderdanige dames en heren met de riem afrost. Het Vossiusgymnasium, waar van ik net als de auteurs Gerard van het Reve en Arnon Grunberg ben weg gestuurd kreeg je Frans, daarna een jaar op het Christelijk lyceum te Amsterdam met een Franse leraar die een hekel aan mij had om dat ik erg timide was en vervolgens drie jaar op de Gerrit Bargerschool te Heemstede van een onderwijzer met een lager akte die weg gestuurd werd omdat hij zich aan jonge meisjes vergreep en daarna nog twee jaar Frans op de Da Costa kweekschool te Bloemendaal van leraar C.P. Hoek, welis waar een vreselijke droogkloot met een uitgestreken smoel en een stiff upper lip, hij leek veel meer op een Engelsman dan op een Frans man. Je leerde bij hem bijvoorbeeld aan de hand van de kaart van Parijs een wandeling maken van de Place de l’ Etoile naar het Louvre of zo iets, dat was grote onzin, want als je er nooit geweest bent leer je op die manier daar nooit de weg vinden. Hij woonde twee of drie hoog op de Nassaukade in Amsterdam (als ik van 1972-1978 mijn atelier in de Tweede Nassaustraat te Amsterdam naar de Bilderdijkkade liep kwam ik langs zijn huis, mijn atelier lag op een paar honderd meter van zijn woning, maar voelde er weinig voor aan te bellen. Ik voelde intuitief dat we elkaar niets te vertellen hadden en wilde niet door mijn verleden worden achtervolgd), maar verder niets op aan te merken, hoor, een uitstekende docent, waarbij we Sartre en Guy de Maupassant in het Frans lazen. Ik vond de Maupassant heel wat boei ender dan het uitzichtsloze gefilosofeer van sombermans Sartre. Trouwens: All Philosophers Are Phonies. Ik was heel wat beter in Engels omdat ik van af mijn dertiende al regelmatig de Popular Electronics kocht en die met behulp van een woordenboek zat uit te spellen. Ik zat in de klas met twintig leer lingen tijdens die Da Costa kweekschool periode van 1960-1966. Een leerlinge, Anneke Junge, kreeg een prijs voor d’r Frans van het maison Descartes in de tweede klas. Een intelligent meisje met een vlinder bril, een blozende verschijning, dat weet ik nog wel. Vertrok in de tweede klas naar Rotterdam met haar familie. Twee leerlingen uit die klas zijn uit onvrede met Nederland naar Frankrijk vertrokken. Tien procent is geemigreerd. Uit een parallelklas vertrokken twee leerlingen naar Nieuw Zeeland, die dachten dat op korte termijn een regen van atoombommen heel Europa met de grond gelijk zou maken. Angst als drijfveer om te emigreren heb ik nooit gekend. Walging wel.’ (wordt vervolgd)

0 commentaires:

Enregistrer un commentaire

Abonnement Publier les commentaires [Atom]

<< Accueil