Lange jaren
Zaterdag 23 maart 1996.
De kou van deze mistroostige, mistige, koude dag staat symbolies voor de bijna zes lange, uitzichtsloze jaren die ik aan de Da Costakweekschool voor onderwijzers , Koepellaan 8 te Bloemendaal , tegen mijn zin, doorbracht.
Ik sta vierendertig jaar later met dezelfde oudleerlingen (op twee na) van de tweede klas in het tekenlokaal waar je van alles leerde, behalve tekenen.
Ik weet op dat moment nog niet dat in de villa achter de kweeekschool in de Potgieterlaan de eens zo aantrekkelijke, blonde Els Bouma al negen jaar (na haar scheiding van Pierre Vinken, president-directeur van Elsevier), woont en we anderhalf jaar later in nov. 1997 een met alcohol overvloedig besproeide avond, wilde nacht en ochtend in haar prachtig gedecoreerde huis vol schilderijen en antieke meubelen, zullen doorbrengen en zij om half drie ‘s nachts aankondigt haar slaapkamerdeur (voor het geval dat) open te laten en einde loos blijft talmen in de deuropening van de slaapkamer waar wij zullen gaan slapen.
Ik ben er niet helemaal zeker van wat haar bedoeling is en speel het low profile. Zeg dat ik moe ben en wil gaan slapen.
Ik blijf onder alle omstandigheden de koele, afstandelijke minnaar van de koele meren des doods. Elke passie is mij vreemd.
Wil zij een eroties samenzijn in tijdelijk driehoeksverband?
Dan zijn we tien,vijftien jaar te laat. De tijd van erotiese spelletjes is voorbij. Waarom was ze nooit to the point en duidelijk in wat zij wilde?
Misschien zou de match geslaagd zijn in de jaren tachtig, die decade vol van sexuele experi menten voor mij en mijn wederhelft, maar het is nu over en sluiten voor mij in het aids tijd perk. Geen komplikaties op het erotiese vlak!
Ik zag Els Bouma voor het laatst in 1976 en nam na een vervelende, overbodige ruzie waarbij ze mij in het atelier van een Haarlemse kontraprestatie artiest beledigde, voor een periode van twintig jaar verontwaardigd afscheid van haar.
De reïnie. Meer dan dertig jaar geleden vormde dit handjevol vermoeid ogende grijzende mannen en vrouwen van deze reünie mijn klasgenoten met wie ik minder kontakt had dan met de kat van de buren. Ik voel me deze middag slecht op mijn gemak in de grauwe, verveloze en verwaarloosde leslokalen van de villa waar eeens de kweekschool was geves tigd, een gebouw in dertig jaar in niets veranderd. Het trieste grauwe onbestemde licht van deze mistige winterdag stemt mij niet echt vrolijk.
Wat doe ik hier in Godsnaam? Waarom heb ik me door Dick van Heyst over laten halen voor deze Mission Impossible? Wie geconfronteerd wordt met het topografiese terrein van zijn morele nederlagen en zijn verdriet om wat niet is en nooit iets zou worden moet meer onverschilligheid en optimisme geneties hebben mee gekregen dan ik ooit heb kunnen opbrengen.
Nooit zag ik tijdens die kweekschooljaren de zon door de ramen of in andermans water schijnen. Niemand heeft ooit een woord van troost of mede leven met mijn lot uit gespro ken.
Mijn leermeesters aan dit instituut van de middelmaat heetten; niks, naks,notting en niemendal.
De door bevlogen, onnozele adspirant schooljuffrouwen geadoreerde leraar Nederlands, Leen Kip, die zichzelf een miskende kruising waande tussen: Sarte, Camus, Vestdijk en de al lang terecht vergeten Zweedse filmer sombermans Ingmar B., is al lang en breed verlaten door zijn tweede vrouw (vriendin van Marlou W.) en eenzaam overleden in bitter heid en gramschap. De films van Ingmar opgeslagen in bestofte, verroeste ronde filmblik ken ergens in een filmmuseum.
De enige afwezige manlijke klasgenoot, Kees Bregman, zijn achternaam een anagram van Bergmann, is al jaren gedompeld in de absolute waanzin en slijt monomaan mompelend een doelloos bestaan in de psychiatriese inrichting Vogelenzang waar de ingeslotenen vogeltjes aan de binnenkant van de hersenpan horen kwetteren en imaginaire snaveltjes tegen het schedeldak tikken.
Soms belt hij mij nog wel eens op. Een urenlange trieste monoloog van droefgeestige waan zin en flarden van een opgerakeld verleden dat niets met mij te maken heeft. Hij herinnert mij aan voorvallen die ik al lang vergeten ben.
De Gemeente Haarlem, omringd door gekkenhuizen tot diep in het duinlandschap, dat dorp Haarlem voorzien van verhoudingsgewijs de meeste kroegen van alle steden, zorgt voor een konstante aanvoer van Korsakowlijders en andere artistieke geloofswaanzinnigen, die in rijen van drie de inrichtingen luidkeels De Internationale of een psalm in de O.B. (Oude Berijming) zingend het hek van het gesticht binnen marcheren.
Klasgenoot Kees Bregman, die me na vijfentwintig jaar per brief mededeelde dat hij op onverklaarbare wijze nu een slordige 130 kilo zwaar was geworden, schoon aan de haak en last had van vol gelopen, natte benen, die in het ziekenhuis werden leeg gepompt alsof het een ondergelopen kelder na een water ramp betrof. Emmers vuil water tapten zij af uit een ventielslang die onderhuids was in gebracht. Het brakke breekwater uit zijn lendenen vloei de traag af naar het Spaarne via een ingenieus afwateringssysteem.
Is dat de reden dat hij nooit een vrouw heeft kunnen krijgen?
De leraar Nederlands, voor de klas kauwend op lucifershoutjes, moderne zwavelstokken gedompeld in aluinzuur en fosfor, heette Kip. Zoals menig gefrustreerde onderwijskracht meende hij zijn uil een valk te zijn. Marlou vond hem hoog begaafd. Het is mij nooit opge vallen. Ik vond hem een beroepsoudehoer die boekjes nawauwelde. Als zijn naam in plaats van Kip nu nog adelaar was geweest zou er mischien nog een loodzware schrijf machine naar hem zijn genoemd. Deze leraar was een liefhebber van Vestdijk. Ik hoorde bij het W F Hermanskamp, een verboden schrijver op het christelijke instituut.
Goede raad verschaften mijn leraren mij nooit en met het uit ‘t hoofd leren van vijftig psalmen en gezangen van tenminste drie coupletten, waar ik de nodige moeite mee had, omdat ik niet uit een christelijk gezin kwam, komt niemand een steek verder, tenzij hij een zoveelste schisma wil bewerken of kerkelijk werk wenst te verrichten. De kerk, vluchthonk voor de onbekwamen en de onnozelen. Ik heb nooit de ambitie gehad mijn 95 stellingen aan de deur van de school te nagelen, daar vond ik het allemaal veel te onbelangrijk voor.
Het gezeur en geleuter van de aan de school verbonden moraaltheologen en fenomenolo gisch geschoolde pedagogen ging mijn ene oor in en het andere nog sneller weer uit, alsof een deeltjesversneller in mijn hersenen de nonsens vleugels gaf met de snelheid van het licht.
Eigenlijk bracht ik de schooltijd grotendeels half slapend of mijmerend in de achterste bank door en zorgde ervoor om voor alles een zes te halen.
Mijn eindexamenlijst was een en al zessen parade tot grote woede van de direkteur, die mij het liefst had laten zakken. Superieur grijnzend hoorde ik bij de diploma uitreiking zijn emotionele tirade over mij aan.
“Een jongen die wel kan, maar niet wil! Dit is een schande, die wij als direktie niet zouden moeten laten passeren, maar wij kunnen niet anders! Hier staan wij! Wat moeten wij? Zo helpe mij Godt Allemachtig!”
Godtallemachtig nog an toe, beaamde ik in stilte, geen ogenblik van mijn stuk gebracht, hand in hand met de slanke Els D., die in een strak jurkje van zwart fluweel was gekleed.
“Ik herkende je totaal niet,” zegt tijdens de reunie een gedistingeerde, vriendelijke dame met veel goudkleurige sieraden mij. Ik houd van dames die als kerstbomen zijn opgetuigd. Zelfs haar fonkelende brilleglazen zijn in een gouden montuur gevat. Het staat haar goed. De mis kommunikatie is ook van mijn kant bij voorbaat al evident.
Ik antwoord: ”Dat is dan in ieder geval, om mee te beginnen (later zien we wel verder of niet) geheel en al wederzijds!”
Ze bevalt mij wel. In tegenspraak met haar delikate verschijning zal zij even later een grote stationwagon met een snelheid en een alerte bedrevenheid keren en wenden die mij doet verbazen. De nog steeds ietwat exoties ogende Jolly van der L., eens de Sofia Loren van de klas, doch niet gezegend met al te veel intellekt, is het aanzien als curiositeit waard, maar voor hoe lang. Haar basedowse ogen vermoeden een vroege blindheid.
De jaren blijken voor sommige aanwezigen dubbel te hebben geteld. Nog even en zij kunnen figureren in een onsmakelijke reclamespot voor incontinente, lekkende Tenaladies, realiseer ik mij.
Nooit wisselde ik met een van de aanwezigen meer dan drie zinnen.
Een vrouw naast mij hoor ik tegen Ina over mij zeggen:”Hij was een stille jongen, die nooit wat zei. We hebben nooit geweten of hij eigenlijk wel kon praten. Hij had het niet zo leuk bij hem thuis. We hadden geen van allen een hoge pet van hem op. Hij maakte een ongemeen domme indruk! Non communicatief is missschien een betere term. Wij dachten; dat wordt nooit wat met die jongen! Er komt niets uit! Hij kenmerkte zich door een zwijgend bestaan.”
Dat zal wel, schiet het door mij heen, maar niet voor Els D. Tegen haar heb ik zo verschrik kelijk veel gesproken tot ik uitgesproken en genezen was van mijn onzekerheid en bitter heid.
Zij maakte mij in elk geval duidelijk dat Gods wegen duister waren en zelden aangenaam. Om de Heire der Heirscharen te behagen moest je zaken als literatuur, kunst, powezie, popmuziek en belangstelling voor oude een moderne Jazzz opgeven, dat wist zij zeker.
Wie in een hogere macht gelooft zou met ten hemel geslagen ogen vroom zeggen: zij is niet voor niets op je pad gebracht.
Ik moet even denken aan dat boek van C.S. Lewis” Surprised by Joy “of aan dat Engelse spreekwoord in een leerboekje:”Life is full of strange surprises.” Joy heb ik in elk geval niet ervaren in christelijke kringen.
“In mijn herinnering was jij een domme, dikke, grote, slome, saaie, onhandige, onappetijte lijke, weinig interessante, altijd nurkse, zwijgende, ongewassen jongen,” typeert Meta mij op haar eigen zo sympatieke wijze, maar ze voegt er aan toe:”Ik geloof toch dat het niet helemaal klopt, dat beeld dat ik van jou had, misschien heb ik het wel helemaal mis en is het inlegkunde, omdat ik een hekel aan je had.”
Ik glimlach begrijpend en ga er niet op in. Het is een bewijs hoe de lachspiegel van de herin nering soms faalt en altijd vervormt. Ik was in de derde en vierde klas al lang sterk verma gerd en dertig kilo lichter dan nu, maar wat maakt het nog uit.
Ik verveel me in dit weinig inspirerende gezelschap van afgebrande onderwijskrachten, die zich druk maken om bapo uren, de vakantie uitkering en de VUT.
Ik glimlach als ik denk aan 1968 toen ik nog verder vermagerd was dat ik nauwelijks meer uit bed kon komen, die laatste twee weken voordat de eerste cheque binnen kwam die me een redelijk bestaansminimum als beeldend kunstenaar in de BKR garandeerde.
Het waren de gouden jaren, dat ik ‘s ochtends laat opstond, in de Nieuwe Spiegelstraat woondde, ontbeet in een coffee shop, naar het Stedelijk Museum wandelde om koffie te drinken, de laatste (gratis) catalogi van de lopende tentoonstelling op te halen, met mijn mooie vriendinnen, de exoties ogende Indiese Helen of negen jaar jongere asblonde Joke uit Haarlem naar het strand te gaan als het mooi weer was. Daar waren Yvonne, de bisexuele Catharina , mijn zomerliefde van de late sixties, de oogverblindende Mila , de langharige Aletta uit Rotterdam, Minouche uit Den Haag, Marijke uit Nijmegen en het dozijn dames dat ik al vergeten ben omdat er weinig aan te onthouden viel, maar alles aan te veergeten.
De ervaringen van dertig voorbijgevlogen jaren na die kweekschool leerden mij niets te verwachten van al of niet geplande ontmoetingen, van wie of wat dan ook die ooit betrok ken was bij dat onderwijs instituut. Wie op mensen bouwt doet dat op drijfzand en wie met schoolmeesters in debat gaat krijgt nul op het rekest .
De enige vreugde van onderwijspersonel is het uitdelen van onvoldoendes. De rode inkt waar zij dat mee doen is giftiger dan avondmaalswijn. Iedere interesse in mijn werk of persoon van pedante schoolmeesters of ambtenaren stuit op afweer mijnerzijds. Zelfs ontmoetingen met gelijk gestemden, gevoelsgenoten uit de S.M. sien, het Landelijk Netwerk Bisexuelen Nederland of de artistieke kollegaatjes eindigden altijd weer in chaos, moedwil en misverstand. Er is geen nooduitgang.
De auteur van Last Exit to Brooklyn sprong van een New Yorkse flat in de sixties.
Mijn medeleerlingen waren roestige schepen die elkaar zwijgend passeerden in de nacht, de radar uitgeschakeld, de stuurman in een diepe, alcoholies roes buiten bewustzijn, niet eens zeker van het tijdstip van ontwaken en zonder uitgezette koers. Er is geen hoop voor het menselijk tekort.
Al gauw na die kweekschooltijd communiceerde ik alleen nog maar per brief, telefoon of verstuurde teksten, statements en gedrukte uitnodigingen voor mijn honderden tentoonstel lingen in Nederland, België, Frankrijk, Engeland, Duitsland en de V.S. Drie maal kreeg ik een uitnodiging om naar de V.S. te komen. Drie maal weigerde ik.
In Friesland noemen ze mij de bontste hond. De Friese kunsthistoricus drs. H.M. noemde me “ de belhamel met de grootste bek” en “een soft pornograaf”alhoewel hij mijn werk nooit gezien heeft.
Ik publiceerde vanaf 1965 teksten vol uitzichtsloos cynisme en in het gunstigste geval ver vuld van vrolijke wanhoop.
Anderen te ontmoeten op gezette tijden was mij al snel te veel moeite. De beeldende kunst werd voor mij een nooduitgang uit een ongelukkig bestaan. Als ik niet heel zeker had geweten dat het voor mijn geestelijk welzijn noodzakelijk was van tijd tot tijd mij onder de minder begaafde medemensen te mengen had ik zelfs dat nagelaten en me net als mijn gewaardeerde ex-klasgenoot van het Vossius gymnasium te Amsterdam, Martin Hartkamp, als auteur eenzaam en alleen gevestigd op de rand van Nederland aan de Oude Bildtdijk in de woeste Westhoek waar hij sinds 1977 woont en de hele dag in een gestreepte pyama rond loopt alsof hij een concntratiekamp gevangene is en uit verveling alle films van filmnet bekijkt. Sinds zijn scheiding van een hooggeleerde, tamelijk bekende criminologe nu einde lijk verkerende in een voortdurende inerte staat van rust.
Filmnet als de meest voor de hand liggende mogelijkheid om de tandeloze tijd door te ko men. Er zijn slechtere opties.
“Hij zat daar achter in de klas te vegeteren en tekende de hele dag rare, surrealistiese prent jes,” zegt Willy Z. over mij. Wat viel er meer te zeggen?
“Vanaf het derde leerjaar trok hij intensief op met Els D. Tussen de middag liepen ze vaak langs de lanen van Bloemendaal naar het kopje vlak bij het strand. Ik zag ze daar vaak staan op die uitkijktoren. Je vroeg je af of ze naar de toekomst keken, maar waarschijnlijk naar niets. Ze droeg in de derde klas een geruite, wollen, zwart wit geblokte cape, zoals die toen in de zestiger jaren in de mode waren, een zwarte trui en en zwart wit geblokte strakke rok en daaronder zwarte naadnylons. Ze had lang haar, een romantiese uitstraling, blauwgrijze ogen en leek nog het meeste op dat Franse tieneridool Francoise Hardy. Alleen in haar gezelschap overwon hij zijn reserves, onzkeerheid en zijn schuchterheid.
De koude liefdeloosheid van zijn haat dragende opvoeders bevroren jaren lang zijn gevoels leven tot ver beneden het absolute dieptepunt.
Zoals koning Midas alles in goud veranderde dat hij aan raakte, transmuteerden zijn opvoe ders bij Fred alles tot ijs, zegt een gedistingeerde dame uit het gezelschap heel stellig.
Weer weet ik niet wat ik op dit kommentaar moet zeggen, kijk een andere kant op en zwijg instemmend. Ze weten niets van mij af. Over niets valt meer iets te zeggen. Ik heb niets met de aanwezigen.
“Ik was korte tijd een jaargenoot uit een parallelklas van Fred. Ik herinner me heel goed hoe die vriendin van hem, Els heette ze geloof ik, hem totaal claimde, tot op het ziekelijke af. Ze liet hem geen minuut alleen. Hij liet het allemaal toe, dat viel me wel een beetje van hem tegen, vooral omdat ik zelf een oogje op hem had. En ik was niet het enige meisje dat belangstelling toonde. Beslist niet. Het leek wel alsof hem dat helemaal niet opviel. Hij werd helemaal door dat Amsterdamse, gehaaide mens in beslag genomen. Het leek wel alsof haar Amsterdamse afkomst een extra dimensie gaf aan zijn voorkeur. Nou ja, hij bleek zelf ook uit Amsterdam te komen, dus misschien dat hij zich daarom weigerde aan te passen aan onze toch wel wat dorpse mentaliteit die op de Da Costakweekschool heerste. Wij hadden als Beverwijkers en IJmuidenaren toch al een grote minachting voor alles wat in Heemstede woonde. Wij oriënteerden ons liever op Haarlem, want Amsterdam dat was eigenlijk net zo ver weg als Parijs voor ons. Daar konden we toch niet aan tippen, laat staan ons ooit in de hoofdstad handhaven. Haarlem was voor ons de wereld met een grote W. Verder dan de Italiaanse ijssalon kwamen we nooit.
We hebben het ook nooit begrepen dat hij van de ene dag op de andere naar Amsterdam vertrok en daar ook bleef. Dat was nog niemand van de Da Costakweekschool ooit gelukt. Het kan niet anders of hij heeft daar relaties gehad die hem die eerste jaren hebben ge holpen en wegwijs gemaakt in de artistieke kringen. Ja, daar hoor je hem natuurlijk niet over. Volgens hem heeft hij het allemaal aan zichzelf te danken, maar dat kan gewoon niet als je de man in kwestie kent. Hij haalde altijd lage cijfers en je kunt mij niet vertellen dat hij dat met opzet deed. Volgens ons was hij gewoon te dom om het hoge peil van de Da Costakweekschool te kunnen bijbenen, net als die vriend van hem die later in het gekken huis is terecht gekomen. Hij trok altijd al de gekken van de school aan, dat viel ons wel op. Initiatiefloos,vonden wij hem. Als er ook maar iets georganiseerd moest worden, een kampeerweek of zo, dan trok hij zich terug. Echt het tiepe van eeen ddienstweigeraar. Je kent ze wel, van die S5 lijders. Wij hielden ons als aanstaande hoofdmeesters ener lagere school toch liever wat afzijdig van in onze ogen artistieke langharige provo die hij toen nog leek. Wij gingen meer voor waardige, onberispelijke, driedelige, donkerblauwe pakken met gestreepte hockeydas in gedekte kleuren en een gouden dassspeld. Hij was in de derde klas toch wel een tamelijk opvallende verschijning op school met dat half lange goudblonde haar, een korte,artistieke baard en prachtige blauw grijze, melancholieke ogen. Hij droeg een donker blauwe fluwelen cape, zwarte kleding en suede schoenen van het merk Clarks dat alle mods droegen in die tijd. Het leek wel een halve mode flikker. Een soort Ray Davies van The Kinks meer dan een lid van The Rolling Stones, want de dynamiek van een Mick Jagger miste hij. Zo’n echt artistiek mietje, een Beatle, dat vonden we van hem. Een soort namaak Rolling Stoneslid! We namen hem ook niet helemaal serieus, hoor, wat dacht je! Het zou me ook niets verbazen als hij de lingerie van zijn vriendinnetje stiekem aantrok om zich bij af te rukken voor de spiegel op zijn bovenkamertje! Ze zeiden dat hij schilderde en zo nu en dan publiceerde hij van die rare, onbegrijpelijke surrealistiese gedichten of verontrustende verhaaltjes in de schoolkrant waar je niks mee kon. Bij een jaarlijkse schoolavond in de vijfde klas heeft hij toen verstek laten gaan alhoewel hij wel was inge deeld om zijn bizarre gedichten voor te lezen. Ongetwijfel heeft hij in zijn paranoia verwacht dat hij voor de gek werd gehouden.
Hij was altijd melancholiek, heel ernstig en ik heb hem ook nooit zien lachen al die jaren. Het was alsof hij een vreselijk geheim met zich meedroeg. Iets met incest of zo, je weet het maar nooit wat zich in die grote villa daar in Heemstede vlak bij de Heemsteedse Dreef heeft afgespeeld! Het moet in elk geval iets sexueels geweest zijn, dat ging toen nog alle maal heel stiekem in het vooronder! Tenminste; bij ons gereformeerde kwekelingen wel! Toch werden met de regelmaat van de klok meisjes op school zwanger.
Die Els, waar hij zo lang mee om ging, kwam uit zo’n vreselijk bekrompen gereformeerde familie uit de Watergraafsmeer waar in geen vijftig jaar wat veranderd was. Een benauw end kleinburgerlijk milieu waar hij eigenlijk helemaal niets te zoeken had met zijn belang stelling voor schilderkunst, psycho analyse, surrealisme, film, pop oude en moderne jazz, rock and roll, blues en literatuur, dat was allemaal maar heel verdacht in die gerefor meerde ogen. Ze namen het hem ook kwalijk dat zijn ouders gescheiden waren. Hij woonde bij zijn grootouders die geen enkele belangstelling voor hem hadden. Al met al is hij toch nog enkele jaren met Els omgegaan. Ze waren totaal aan elkaar verslingerd. Niemand kon er tussen komen! Zelfs als ze elkaar een hele dag hadden gezien belden ze elkaar ‘s avonds toch nog op om acht uur. Ze zagen elkaar dagelijks. Gingen vaak naar het strand of zaten uren op het station van Bloemendaal of Haarlem. Ze brachten hele middagen door in een artistiek café Het Goede Uur, waar klassieke muziek werd gedraaid in het halfduister, alsof hun relatie zo teer was dat het ‘t daglicht niet kon verdragen. In die pe riode is hij toch wel heel radikaal ten goede veranderd. Het was een cruciale tijd voor hem. Ja, toen ze na twee jaar zich op drieentwintigjarige leeftijd wilden verloven hebben de ouders daar wel een stokje voor gestoken, die waren het daar helemaal niet mee eens. In die streng gereformeerde kringen had de vader bijna onbeperkte macht. Het was een dikta tor. Hoe die mensen hun handelwijze ten op zichte van hem met hun geloof in overeen stemming brachten was mij een raadsel. Ook daar was hij eigenlijk nooit echt welkom. Ze tolereerden hem tot op zeker hoogte, maar daar was dan ook alles mee gezegd. In ieder geval moest hij dat laatste jaar van de kweekschool over doen omdat hij van Els, die dat jaar in Amsterdam studeerde, een werkstuk pedagogie overschreef en dat kwam op raadselachtige wij ze toch uit. Ach,iedereen gebruikte werkstukken van elkaar en hij had door het uitlopen van zijn scripie Nederlands en Surrealisme te weinig tijd voor een derde werkstuk. Mogelijk heeft de moedr van een klasgenoot uit Heemstede de gecomitteerden achter zijn rug om ingelicht, dat is nooit helemaal duidelijk geworden. In ieder geval waren er van die geruchten dat iemand hem een streek had geflikt. En toen hij ook nog een paar maanden op bed moest liggen met een heel zware vorm van de ziekte van Pfeiffer liet Els hem vallen als een baksteen en verloofde zich met een vroeger vriendje, een gereformeer de kwekeling zonder akte, geloof ik. Een Drentse boerenjongen.
Er waren tussen Els en hem al lang een aantal diepgaande meningsverschillen over o.a. de psycho analyse en dat Fred een aanhanger van Jung was dat was een doorn in het christe lijke oog van Els . Zij ging zich steeds meer van de toen in bepaalde kringen gangbare ana lytiese opvattingen en het existentialisme distantiëren en dat veroorzaakte weer enige wrevel bij Fred. Hij las veel moderne literatuur en dat kon zij ook niet verdragen.
Lange tijd sleepte ze hem me naar allerlei godsdienstige splintergroepjes waar het soms nogal extaties en hysteries aan toe ging en dat was helemaal niets voor zijn kritiese geest. Hij zag die hysteriese geloofs uitbarstingen allemaal als uitingen van onderdrukte sexualiteit en daar kwam hij ook vaak in zulke anti- intellectuele gezelschappen rond voor uit. Tot zijn vermaak werd hij dan regelmatig voor “kind van de duivel”of “Zoon van Satan” uitge maakt.
Hij voelde zich niet alleen intellectueel superieur aan die mensen; hij was dat ook. En dan zeiden zij weer tegen hem: ”Vermeerdert men kennis, dan vermeerdert men smart. Jij moet niet zoveel van die rotboekies lezen!” Ze bedoelden daar de na oorlogse literatuur mee. Hij hoorde er niet bij en daar zouden zij wel even met zijn allen en de gereformeerde dominee voor zorgen!
Of die vreselijke moeder van Els, dat volkswijffie van twee turven hoog, stond dan in zijn nek te gillen dat hij een kind van satan was en dan maakte ze rare afwerende bewegingen en sloeg een kruis! Daar kun je natuurlijk weinig op zeggen en dat deed hij dan ook maar niet. Ik herinner me nog hoe hij na een bezoek aan de sekte Stromen Van Kracht heel smakelijk vertelde hoe een plat Amsterdams sprekende evangelist met een corset stond te zwaaien van een boerin die zogenaamd door een wonder genezen was van jicht.
Hij vond het humoristies,maar meer ook niet. Later hoorde hij via via dat de vrouw in kwestie helemaal niet genezen was en er nog slechter aan toe was dan voorheen. Dat versterkte zijn scepsis natuurlijk. Hij liet zich niet graag voor de gek houden. Die periode met Els en haar familie zou hij later altijd de beste anti reklame voor het christelijk geloof blijven noemen.”
De overburen in de van Oostzaanenlaan,waar Fred tussen 1957 en 1967 woonde, herinne ren zich Els nog heel goed. Een altijd volgens de allerlaatste mode geklede, aantrekkelijke jonge vrouw met lang haar. Ze maakte een stralende, krachtige en opgewekte indruk. Soms droeg ze een band in het haar of een mooie zwarte winterjas, afgezet met zwart bont. Ze gingen zo nu en dan naar optredens van het Rob Hoeke Boogie Woogie kwartet. Ach, ze leken zich wel heel goed met elkaar te amuseren.Tenminste; zo leek het vanaf de overkant.
Zijn zuster Marjan zegt: ”Els was gewoon een heel bijzondere vrouw die heel veel liefde kon geven en volledig achter hem stond voor zo lang als het duurde, dat wel. Toch nog een dikke drie jaar hielden ze het met elkaar uit. Het is allemaal erg spijtig dat het zo gelopen is. Hij is na die relatie met Els heel cy nies, hard en meedogenloos geworden en trok zich echt van niemand meer iets aan. Hij trapte op mee dogenloze wijze mensen van zich af als hij ze niet langer nodig had, daarin is hij niet veranderd.”
Ze vindt het nog steeds jammer dat ze nooit meer iets van haar hoorde.
Fred van der Wal: Misschien zijn er voor anderen zinvolle momenten geweest in die lang jaren aan de Da Costakweekschool, maar niet voor mij. Nooit heb ik er iets geleerd dat ik mijzelf niet had kunnen bij brengen of dat ik nodig had voor mijn kunstenaarsloopbaan.)
“Wat deed jij de dag dat Kennedy vermoord werd?” vraagt de gastvrouw mij.
“Welke Kennedy?” vraag ik verbaasd,want ik herinner mij de dagen van beide moorden nog heel goed. Ik begrijp de zin van de vraag niet helemaal.
“John F. natuurlijk!” zegt ze enigszins gebelgd alsof dat vanzelf sprak.
“Oh, die hoerenloper? Ik hoorde het pas kwart over negen ‘s avonds,vlak nadat ik terug kwam van de bibliotheek in Heemstede, waar ik Marijke L. tegen kwam,” zeg ik om een en ander naar waarheid een geheimzinnig, romanties tintje te geven. Ik neem een slok van mijn zesde glas wijn. Het was waar; ik zag de mooie, donkere Marijke Last een paar keer per week in de bibliotheek.
“En wat deed je toen je hoorde dat kennedy dood geschoten was?”
“Ik belde Els om kwart over negen die avond in Amsterdam.”
“Waarom?”
“Omdat we elkaar elke avond, meestal om acht uur belden of we nou wel of niet de hele dag in elkaars gezelschap waren geweest. Het was standaardproce dure. We waren gek op elkaar!”
“Dus je belde niet omdat je zo geschokt was door de dood van Kennedy?”
“Welnee.Helemaal niet! Ik zag bij de verkiezingen trouwens veel meer in Nixon.”
“Oooh, wat erg!Nixon!” zegt ze zonder zich nader te verklaren.
“En wat deed je toen Robert Kennedy werd dood geschoten?”
“Ik was die dag in mijn werkruimte in ateliers 63 in Haarlem waar ik mijn tweede atelier had. Mijn andere atelier had ik in Amsterdam centrum in de Nieuwe Spiegelstraat en later op de Prinsengracht.”
“Maar wat deed je toen je het nieuws hoorde?”
“Ik werkte gewoon door aan een tekening. Ik bedoel :het deed me gewoon allemaal niets!”
“Precies!Dat bedoel ik nou!Je hebt nooit enig gevoel voor iets of iemand in je donder ge had! Vroeger niet en nu ook niet! Zie je wel dat je niets veranderd bent! Ik zou mijn kana rie nog niet aan je toe vertrouwen, want die draai je de nek om zodra ik mijn hielen heb gelicht!”
“Misschien zou ik veel liever jouw nek omdraaien nog voordat je je hielen hebt gelicht!” zeg ik grijnzend.
Vijf minuten later komt Leo binnen. Een grijze, breed lachende kamerolifant met een kogel rond, dik buikje alsof er een kindje van zeven maanden in zit. Hij heeft een stapel boeken onder zijn arm zoals een echte schoolmeester betaamt. Het blijken leer methodes voor het lager onderwijs te zijn die hij heeft geschreven. Hij wil ze aan iedereen laten zien. Niemand heeft er belangstelling voor. Het is me wel een gezelschap pedagogen. Het jaar tevoren was Kitty, de ex-vrouw van Leo nog bij ons op bezoek geweest met haar dochter Mariska, een slanke, adem benemend gestroomlijnde blondine in een strak truitje en een minirok ter hoogte van haar ceintuur en met de hersens van een garnaal van het rond borstige tiepe dat bij de Veronicakijkers zo getapt is. Ze blijkt goed in de markt te liggen bij vertegenwoordigers van het medi terrane soort en andere goud gerande bruin verbrande zonaanbidders.
“Wat doe je tegenwoordig voor de kost?” vraagt Leo mij nieuwsgierig.
“Hetzelfde dat ik al meer dan dertig jaar doe,” antwoord ik koel.
“En? Gaat het wel goed?” vraagt hij verder.
“Uitstekend!” zeg ik naar waarheid.
“Nou, mooi toch?”grijnst hij.
Hij zwijgt een paar minuten en stelt een andere vraag:”Komen jullie eigenlijk wel eens in Frankrijk of is dat terra incognita?”
“Zo nu en dan als we tijd hebben en tot nu toe is dat maar zelden het geval geweest. De laatste drie jaar zijn we helemaal niet op vakantie geweest. Veel te druk gehad met onze vijf huizen beheren.”
“En waar komen jullie zo al in Frankrijk?”
“Bretagne, Normandië, Morvan en een jaar geleden in Beauvais, waar mijn voorouders vandaan komen. Parijs.”
“Zo, zo! Komen je voorouders daar helemaal vandaan? Zo, zo! Nou,nou! Dat zou je ook niet zeggen! Hoeveel huizen hebben jullie, zei je ook weer?” vraagt hij ongelovig alsof hij het verkeerd gehoord heeft.
“Vijf. We kochten ze als beleggingspanden en knapten ze zelf op. De administratie doen we ook zelf, dat scheelt weer geld. Ik verhuur ze aan studenten.”
“Kunnen jullie dat dan, dat zelf opknappen? Je kon toch nooit wat met je handen? En ook niet met je hoofd?”
“Je hoeft geen schoolmeester met een handenarbeid akte te zijn om je enige manuele of administratieve vaardigheden eigen te maken!” zeg ik kortaf.
“Maar jij was toch degene die alleen maar zesjes haalde voor alle vakken? Ook voor handenarbeid!”
“Wat wil je daar mee zeggen?”
“Dat we nooit veel in je zagen! Dat wil ik daarmee zeggen!”
“Nou, dat heeft me nooit een moer geïnteresseerd!”
“Ja, dat zeg je achteraf, nu het jullie toevallig voor de wind is gegaan!”
“Okee, jij je zin; ik ben eigenlijk heel erg zielig en bijna aan de bedelstaf, wil je dat horen?” vraag ik ironies.
“Ja, eigenlijk wel, dat zou me gerust stellen!” zegt hij.
“Nou, jij je zin. Voel je je nou goed?”
“Ja. Jij ook?”
“Vooral als ik straks weg ga hier!”
“Hebben jullie geen zin langs Eveline en mij te komen in Frankrijk?”
“Lijkt me een goed idee! We waren toch van plan over twee weken weer eens naar Frankrijk te gaan en dan zien we wel hoe ver we komen.”
“Ik wilde jullie trouwens nog een briefje schrijven.”
“Direkt doen. Ik houd wel van ochtendpost als het niet regent, anders is het waterpost,” zeg ik ter aanmoediging.
De toegezegde brief van Leo zal hij echter nooit versturen en op mijn brief dat we in Frankrijk zijn zal hij nimmer antwoorden. Hij blijft hetzelfde labiele , onbe trouwbare, stiekeme gluiperd je en hoerenloper die hij altijd al was en waar zijn biseksuele ex-vrouw uitgebreid over mee kan praten. Na een jaar liggen krikken op een vriendin nam ze de benen en liet Leo achter.
In het hotel in Beauvais liet ik mijn trouwring en honkbalpet met de in oranje letters geborduurde tekst Giants liggen en pas vijftig kilometer verderop bemerkte ik het verlies, voerde een moeilijk gesprek met de hotelbalie per telefoon en keerde weer terug naar het hotel om mijn eigendommen op te halen.
Als we met het hele gezelschap oud-leerlingen van de Da Costakweekschool weer in die te grote, som bere, verwaarloosde villa staan in de Koepellaan 8, vraagt Leo mij als we de smalle trap naar boven lopen; ”Wat vind je er nu allemaal van?”
“Waarvan?”
“Hiervan!”
“Ik vind het helemaal niks. Ik heb er nooit iets mee te maken gehad en nu al helemaal niet! Ik ken die mensen niet en wil ze ook niet kennen!,” zeg ik grimmig, maar oprecht en kijk hem van opzij aan om zijn reaktie te peilen.
“Ik eigenlijk ook niet,” zegt hij en maakt een grimas die een vrolijke wanhoop uitdrukt. Ik glimlach even.
Het ijs is heel even gebroken, maar voor hoe lang? Ik weet uit ervaring hoe onbetrouwbaar en opportunis ties Leo is. Ik voel me licht misselijk en duizelig in het wiskundelokaal en in de slecht verlichte ruimte van de handenarbeidzolder. De spoken uit een verdrongen verleden dat langer dan vijf jaar aan een stuk duurde op deze plek tegenover het sombere Bloemendaalse bos, meer dan dertig jaar geleden doemen weer op in het half donkere,bsombere gebouw. Klasgenote Gerda Uilenreef blijkt een paar jaar geleden overleden aan kanker. Ik lees de biografiese gegevens over haar en herken daar uit nauwelijks de jonge, botte, bitse, onaantrekkelijke, onbegaafde, moeizaam lerende leerlinge met haar fonkelende dikke brillen glazen min twaalf, ter dikte van cola fles bodems en dankzij haar gebrek aan vrouwelijke hormonen de snor die haar bovenlip overschaduwde.
Heel voorzichtig zeg ik tegen Diny en Phia dat ik een totaal ander beeld van haar had.
“Wij van jou ook, hoor!” zeggen ze niet erg ter zake doende in koor. Ik glimlach om het flauwe antwoord. Wat valt er ook eigenlijk anders te verwachten van dames die zich nooit een moment voor me hebben geinteresseerd?
“Dat is geen antwoord op mijn opmerking. Het gaat nu even over Gerda.” zeg ik suikerzoet en zo vriendelijk mogelijk.
“Maar hoe was je beeld dan van Gerda?” vraagt Phia, alsof het er nog iets toe doet.
“Gerda was afwerend, hatelijk, afstandelijk, sjaggerijnig, cynies, wrikkig, totaal verkrampt en ook nog zo lelijk als de nacht ook tot overmaat van ramp. Dat er zulke mensen op aarde rond liepen had ik nooit voor mogelijk gehouden voor ik leerling van de Da Costakweekschool werd, dat asiel van overwegend lelijke meiden. Zulke vrouwen zouden bij voorbaat moeten worden verboden en afgeschaft! Of opgesloten in asiels voor lelijke wijven met een gaskamer,” zeg ik ze minzaam.
“Nou, zeg! Hou je een beetje in! Wij zijn er ook nog! Wat matig je je eigenlijk aan? En Els vond je zeker niet te lelijk? Daar lustte je wel pap van, hè?”
“Ja, die viel buiten elke kwalifikatie, omdat ze aan trekkelijk was en onder mijn handen steeds aantrekkelijker werd!”
“Natuurlijk was Gerda altijd heel erg afwerend, wat wil je ook, met die dikke brilleglazen van min tien viel ze bij de jongens niet bepaald in de hoofd prijzen. Ze viel overal op. Als de zon op haar bril viel leek ze wel een rondzwaaiend licht van de vuurtoren van Vlieland. Ze zond dodende stralen bundels uit. Het was net een alien uit een science fiction verhaal. Zoiets stoot af! Dat willen de man en niet! Die willen niet gelijk op het eerste gezicht verblind worden door een zwaaiend zoeklicht. Daar worden ze onzeker van!”
Ik geef toe dat ik het me goed kan voorstellen, maar enig postuum medelijden kan ik ondanks al die goed kope wijn niet meer opbrengen. Maanden tevoren kom ik bij Formido in Leeuwarden ex-klasgenoot Piet Wapstra, leraar Nederlands, tegen en omdat ik in gedachten verzonken ben herken ik hem niet meteen en realiseer me pas minuten later dat hij het was.We hebben elkaar sinds 1985 niet meer gezien, dus is dat niet zo ver wonderlijk. Ook Piet Wapstra gaf geen enkele blijk van herkenning, dus liet ik het er verder maar bij zitten. Ik vroeg me af wat Piet in een bouwmarkt heeft te zoeken, daar hij in een zo goed als onderhoudsvrije nieuwbouw woning tiepe betonnen zelfmoorddoos in een rijtje in een nieuwbouwbuurt woont. Staat de zaak nu al op instorten? Iedere emotionele investering in mijn ex-klas genootjes heeft nooit enig rendement opgeleverd en de koers er van zakte na mijn kweekschooljaren met het jaar naar nul en gener waarde. Geregeld maak ik de rekening op zonder er ooit het kind van te worden. Terwijl ik dit typ drink ik een stevig glas Malt Wisky, die meer dan acht jaar op fust heeft gelegen…U begrijpt waar dit op uitdraait!
0 commentaires:
Enregistrer un commentaire
Abonnement Publier les commentaires [Atom]
<< Accueil